Van Dijk de Jongh Notarissen
 home  /   erfbelasting-schenkbelasting

Hoeveel erf- en schenkbelasting moeten mijn partner en kinderen bij mijn overlijden betalen?


Erfbelasting / Schenkbelasting 2024

De hoogte van de erf- of schenkbelasting hangt af van de relatie tot de overledene en de hoogte van de schenking of erfenis. Hoe verder de familieband is verwijderd en hoe meer u erft of geschonken heeft gekregen, des te hoger is het belastingtarief dat u over de top van uw verkrijging moet betalen. Partners en kinderen betalen over de eerste € 152.368 10% en over het meerdere 20% erf/schenkbelasting. Kleinkinderen betalen tussen de 18% en 36% schenk/erfbelasting en overige verkrijgers 30% tot 40%.

Schenk- en erfbelasting 2024
Tarieven schenk- en erfbelasting:
Deel van de belaste verkrijging
(dwz na aftrek van de vrijstelling)
tariefgroep 1
Partners en kinderen
tariefgroep 1A
(achter-) kleinkinderen
tariefgroep 2
overige verkrijgers
€ 0 - € 152.368 10% 18% 30%
€ 152.368 - hoger 20% 36% 40%

Vrijstellingen schenkbelasting
33-5 Kinderen per jaar € 6.633
33-5-a Verhoging kinderen 18 - 40 jaar bestedingsvrij € 31.813
33-5-b Verhoging kinderen 18 - 40 jaar voor studie € 66.268
33-7 Overige verkrijgers per jaar € 2.658

Vrijstelling erfbelasting
Partners € 795.156 (1)
Kinderen en kleinkinderen € 25.187 (2)
Zieke en gehandicapte kinderen € 75.546
Ouders € 59.643
Overige verkrijgers € 2.658 
1) Dit bedrag wordt verminderd met 50% van de waarde van het partnerpensioen (met aftrek van belastinglatentie) doch de vrijstelling wordt nooit lager dan € 205.420 (pensioenimputatie art. 32.2 SW)
2 ) In tegenstelling tot het tarief worden achterkleinkinderen voor de vrijstelling van erfbelasting niet gelijkgesteld met kleinkinderen

Partnerbegrip
De volgende personen kwalificeren als partners voor de schenk- en erfbelasting (in IB is dit anders geregeld):
  • Gehuwden en daarmee gelijkgestelde geregistreerde partners (gescheiden van tafel en bed= ongehuwd) 
  • Ongehuwde personen die samenwonen worden voor de erf- en schenkbelasting slechts als partner aangemerkt indien zij gedurende zes maanden voorafgaand aan het overlijden (erfbelasting) respectievelijk twee jaar voorafgaand aan de schenking (schenkbelasting), voldoen aan de 5 volgende voorwaarden:

a. Beiden meerderjarig
b. Gezamenlijke huishouding volgens de basisadministratie persoonsgegevens 
c. Wederzijdse zorgverplichting aangegaan bij notariële akte 
d. Geen bloedverwant in de rechte lijn 
e. Geen meerrelaties

Uitzondering: 
Aan voorwaarde c hoeft niet voldaan te worden, mits personen 5 jaar samenwonen 

Hardheidsclausule aanstaande partners DGB2010/872M
Indien partners samenwonen maar de zesmaandstermijn niet hebben kunnen volmaken als gevolg van bijvoorbeeld overlijden, dan kan de erfbelasting met toepassing van de hardheidsclausule worden berekend naar tariefgroep I (nb: de hoge partnervrijstelling is niet van toepassing).

Stief(klein-)kinderen worden in bepaalde gevallen gelijk gesteld aan (klein-)kinderen
Art 2.3.i AWR (Algemene Wet Rijksbelastingen) kind = 1e graads bloedverwant en aanverwant in neergaande lijn
Art 1:3.3 BW (Burgerlijk Wetboek) aanverwantschap wordt niet opgeheven igv ontbinding huwelijk
Art 19.1.b SW Ook daar geldt aanverwantschap = bloedverwantschap echter deze gelijkstelling eindigt bij einde partnerschap anders dan door overlijden. Art 19.1.a SW idem dito voor ongehuwde partners en hun kinderen. 
Stiefkinderen worden in de SW gelijk behandeld als kinderen mits de ouder en de stiefouder tot het overlijden van één van hen partner als bedoeld in art 1a SW zijn geweest. Hetzelfde geldt voor kinderen van samenwonenden en wat geldt voor stierkinderen geldt ook voor stiefkleinkinderen.
Art 28 SW is niet van toepassing. Een stiefouder is niet gelijk aan een 'echte' ouder. Art 28 SW (samentelling schenking ouders-kinderen) is dus niet van toepassing

(Klein-)Pleegkinderen onder voorwaarden gelijkgesteld met eigen (klein-)kinderen DGB2010/872M
Artikel 19.1.c en 19.2 SW. Voor (klein-)pleegkind gelden -onder voorwaarden- dezelfde vrijstellingen en tarieven als voor een kind (tariefgroep 1/1A). De SW kent eigen invulling van het begrip pleegkind, welke invulling geeft aan een situatie uit het verleden en daarom kan afwijken van de definitie die geldt in de IB of de AW-kinderbijslag. 
Vijfjaarstermijn
Het pleegkind moet gedurende ten minste vijf jaren voor het bereiken vd 21-jarige leeftijd of huwelijk, als eigen kind zijn onderhouden en opgevoed door de pleegouder. Vijf aaneengesloten jaren zijn niet vereist. Wel is duurzaamheid en continuïteit vereist. Goedkeuring onder voorwaarden met toepassing art 63 AWR: de vijfjaarstermijn ex art 19.2 SW geldt niet indien uitsluitend agv overlijden van de pleegouder de vijfjaarstermijn niet is vervuld, mits: 
- het kind behoorde tot het overlijden van de pleegouder tot het huishouden van die pleegouder;
- aan alle overige vereisten van art 19.2 SW wordt voldaan.
Uitsluitend
Pleegkind moet uitsluitend door de pleegouder - dan wel uitsluitend door hem en zijn echtgenoot tezamen - zijn onderhouden en opgevoed. Goedkeuring ex art 63 AWR: er is ook sprake van een pleegkind als naast de pleegouder ook ten hoogste één persoon, die met de pleegouder heeft samengewoond, zich tijdens die periode met het onderhoud en de opvoeding heeft beziggehouden. Die éne persoon die met de pleegouder heeft samengewoond kan ook één van de ouders van het pleegkind zijn. 
Onderhoud
De omstandigheid dat het pleegkind een verhoudingsgewijs onbelangrijk eigen inkomen had, of dat van een derde (bijvoorbeeld een voogdijvereniging) een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud is ontvangen staat het vereiste onderhoud door de pleegouder niet in de weg, mits het deel dat ten laste van de pleegouder bleef, substantieel is. 
Kleinkind van pleegouder
De gelijkstelling voor de erf- en schenkbelasting van pleegkinderen met kinderen is niet alleen van belang voor de toepassing van de vrijstelling en tariefgroep bij het kind of de oudervrijstelling bij de ouder. De pleegkindrelatie telt door in de op- en neergaande rechte lijn van afstamming. Kind van een pleegkind = kleinkind van pleegouder.

IB: verkrijgingen stiefkinderen krachtens erfrecht bij toedeling gedefiscaliseerd
Voor de toepassing van artikel 5.4 Inkomstenbelasting 2001 geldt het volgende:
1. Onder het begrip ouder valt ook een stiefouder; dat betekent dat art. 5.4 IB mede van toepassing is als de overledene één of meer stiefkinderen nalaat en een echtgenoot die de ouder van die kinderen is.
2. Onder het begrip kind (dat niet letterlijk voorkomt in de tekst van art 5.4 IB) valt ook een kind van de ongehuwde partner in de zin van de bepalingen betreffende de erfbelasting. Dat betekent dat art 5.4 IB mede van toepassing is als de overledene een ongehuwde partner in de zin van de bepalingen betreffende de erfbelasting is en één of meer kinderen van de andere partner nalaat (zogenoemde 'quasi-stiefkinderen', dat wil zeggen kinderen die geen  eigen kinderen zijn van de overledene maar kinderen van diens partner).
3. In 5.4 IB is een stiefouder gelijkgesteld aan een ouder, in tegenstelling tot de SW .
Het gaat om niet opeisbare geldvorderingen op de partner van een overleden ouder die voortvloeien uit de (partiële) verdeling van de nalatenschap van die ouder, uit een door de partner schuldig gebleven vergoeding voor een legaat tegen inbreng, niet opeisbare geldvorderingen die anderszins voortvloeien uit een uiterste wilsbeschikking van die ouder, of in verband met een niet opeisbare legitieme portie. Tevens worden gedefiscaliseerd goederen waarop een vruchtgebruik rust ten behoeve van de partner op grond van een testament, de uitoefening van een bloot-eigendomswilsrecht of andere wettelijke rechten (4:19, 21, 29 en 30 BW).

Bedrijfsopvolgingsregeling (BOR)
Bij ondernemingen gelden de volgende vrijstellingen en uitstelregeling voor de schenk- en erfbelasting
1. Het verschil tussen liquidatie-waarde en waarde going-concern is voor 100% vrijgesteld
2. De verkrijging van een objectieve onderneming met een waarde tot € 1.325.253 is eveneens voor 100% vrijgesteld (artikel 35b lid 1 SW)
3. De waarde boven laatstgemeld bedrag is voor 83% vrijgesteld
4. Voor de schenk- of erfbelasting belasting die daarna eventueel nog is verschuldigd kan 10 jaar uitstel van betaling worden verkregen

​Disclaimer: Hoewel de uiterste zorg is besteed aan de inhoud van dit bericht, aanvaardt Van Dijk De Jongh Notarissen geen aansprakelijkheid voor onvolledigheid of onjuistheid en/of voor de gevolgen daarvan.


Erfbelasting / Schenkbelasting 2023

De hoogte van de erf- of schenkbelasting hangt af van de relatie tot de overledene en de hoogte van de schenking of erfenis. Hoe verder de familieband is verwijderd en hoe meer u erft of geschonken heeft gekregen, des te hoger is het belastingtarief dat u over de top van uw verkrijging moet betalen. Partners en kinderen betalen over de eerste € 138.642 10% en over het meerdere 20% erf/schenkbelasting. Kleinkinderen betalen tussen de 18% en 36% schenk/erfbelasting en overige verkrijgers 30% tot 40%.

Schenk- en erfbelasting 2023
Tarieven schenk- en erfbelasting:
Deel van de belaste verkrijging
(dwz na aftrek van de vrijstelling)
tariefgroep 1
Partners en kinderen
tariefgroep 1A
(achter-) kleinkinderen
tariefgroep 2
overige verkrijgers
€ 0 - € 138.642 10% 18% 30%
€ 138.642 - hoger 20% 36% 40%

Vrijstellingen schenkbelasting
33-5 Kinderen per jaar € 6.035
33-5-a Verhoging kinderen 18 - 40 jaar bestedingsvrij € 28.947
33-5-b Verhoging kinderen 18 - 40 jaar voor studie € 60.298
33-5-c Verhoging kinderen 18 - 40 jaar voor eigen woning € 28.947 (1) 
33-7 Overige verkrijgers per jaar € 2.418
33-7 Overige verkrijgers 18 - 40 jaar voor eigen woning € 28.947 (1)
Waarvan bestedingsvrij € 2.418
82a lid 1 overgangsrecht eigen woning voor 2010 vervallen
82a lid 3 overgangsrecht eigen woning 2015-2016 vervallen.

Vrijstelling erfbelasting
Partners € 723.526 (2)
Kinderen en kleinkinderen € 22.918 (3)
Zieke en gehandicapte kinderen € 68.740 
Ouders € 54.270
Overige verkrijgers € 2.418
1) Eis besteding uiterlijk 31-12 van het 2e jaar (niet besteden melden uiterlijk 31-05 van het 3e jaar) na beroep op vrijstelling; ook bij spreiding over 3 jaren (in jaar 2 en 3 tevens reguliere vrijstelling); bij schenking op 39-jarige leeftijd is besteding toegestaan op 40/41-jarige leeftijd. 
2) Dit bedrag wordt verminderd met 50% van de waarde van het partnerpensioen (met aftrek van belastinglatentie) doch de vrijstelling wordt nooit lager dan € 186.915 (pensioenimputatie art. 32.2SW)
3 ) In tegenstelling tot het tarief worden achterkleinkinderen voor de vrijstelling van erfbelasting niet gelijkgesteld met kleinkinderen

Partnerbegrip
De volgende personen kwalificeren als partners voor de schenk- en erfbelasting (in IB is dit anders geregeld):
  • Gehuwden en daarmee gelijkgestelde geregistreerde partners (gescheiden van tafel en bed= ongehuwd) 
  • Ongehuwde personen die samenwonen worden voor de erf- en schenkbelasting slechts als partner aangemerkt indien zij gedurende zes maanden voorafgaand aan het overlijden (erfbelasting) respectievelijk twee jaar voorafgaand aan de schenking (schenkbelasting), voldoen aan de 5 volgende voorwaarden:

a. Beiden meerderjarig
b. Gezamenlijke huishouding volgens de basisadministratie persoonsgegevens 
c. Wederzijdse zorgverplichting aangegaan bij notariële akte 
d. Geen bloedverwant in de rechte lijn 
e. Geen meerrelaties

Uitzondering: 
Aan voorwaarde c hoeft niet voldaan te worden, mits personen 5 jaar samenwonen 

Hardheidsclausule aanstaande partners DGB2010/872M
Indien partners samenwonen maar de zesmaandstermijn niet hebben kunnen volmaken als gevolg van bijvoorbeeld overlijden, dan kan de erfbelasting met toepassing van de hardheidsclausule worden berekend naar tariefgroep I (nb: de hoge partnervrijstelling is niet van toepassing).

Stief(klein-)kinderen worden in bepaalde gevallen gelijk gesteld aan (klein-)kinderen
Art 2.3.i AWR (Algemene Wet Rijksbelastingen) kind = 1e graads bloedverwant en aanverwant in neergaande lijn
Art 1:3.3 BW (Burgerlijk Wetboek) aanverwantschap wordt niet opgeheven igv ontbinding huwelijk
Art 19.1.b SW Ook daar geldt aanverwantschap = bloedverwantschap echter deze gelijkstelling eindigt bij einde partnerschap anders dan door overlijden. Art 19.1.a SW idem dito voor ongehuwde partners en hun kinderen. 
Stiefkinderen worden in de SW gelijk behandeld als kinderen mits de ouder en de stiefouder tot het overlijden van één van hen partner als bedoeld in art 1a SW zijn geweest. Hetzelfde geldt voor kinderen van samenwonenden en wat geldt voor stierkinderen geldt ook voor stiefkleinkinderen.
Art 28 SW is niet van toepassing. Een stiefouder is niet gelijk aan een 'echte' ouder. Art 28 SW (samentelling schenking ouders-kinderen) is dus niet van toepassing

(Klein-)Pleegkinderen onder voorwaarden gelijkgesteld met eigen (klein-)kinderen DGB2010/872M
Artikel 19.1.c en 19.2 SW. Voor (klein-)pleegkind gelden -onder voorwaarden- dezelfde vrijstellingen en tarieven als voor een kind (tariefgroep 1/1A). De SW kent eigen invulling van het begrip pleegkind, welke invulling geeft aan een situatie uit het verleden en daarom kan afwijken van de definitie die geldt in de IB of de AW-kinderbijslag. 
Vijfjaarstermijn
Het pleegkind moet gedurende ten minste vijf jaren voor het bereiken vd 21-jarige leeftijd of huwelijk, als eigen kind zijn onderhouden en opgevoed door de pleegouder. Vijf aaneengesloten jaren zijn niet vereist. Wel is duurzaamheid en continuïteit vereist. Goedkeuring onder voorwaarden met toepassing art 63 AWR: de vijfjaarstermijn ex art 19.2 SW geldt niet indien uitsluitend agv overlijden van de pleegouder de vijfjaarstermijn niet is vervuld, mits: 
- het kind behoorde tot het overlijden van de pleegouder tot het huishouden van die pleegouder. 
- aan alle overige vereisten van art 19.2 SW wordt voldaan.
Uitsluitend
Pleegkind moet uitsluitend door de pleegouder - dan wel uitsluitend door hem en zijn echtgenoot tezamen - zijn onderhouden en opgevoed. Goedkeuring ex art 63 AWR: er is ook sprake van een pleegkind als naast de pleegouder ook ten hoogste één persoon, die met de pleegouder heeft samengewoond, zich tijdens die periode met het onderhoud en de opvoeding heeft beziggehouden. Die éne persoon die met de pleegouder heeft samengewoond kan ook één van de ouders van het pleegkind zijn. 
Onderhoud
De omstandigheid dat het pleegkind een verhoudingsgewijs onbelangrijk eigen inkomen had, of dat van een derde (bijvoorbeeld een voogdijvereniging) een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud is ontvangen staat het vereiste onderhoud door de pleegouder niet in de weg, mits het deel dat ten laste van de pleegouder bleef, substantieel is. 
Kleinkind van pleegouder
De gelijkstelling voor de erf- en schenkbelasting van pleegkinderen met kinderen is niet alleen van belang voor de toepassing van de vrijstelling en tariefgroep bij het kind of de oudervrijstelling bij de ouder. De pleegkindrelatie telt door in de op- en neergaande rechte lijn van afstamming. Kind van een pleegkind = kleinkind van pleegouder.

IB: verkrijgingen stiefkinderen krachtens erfrecht bij toedeling gedefiscaliseerd
Voor de toepassing van artikel 5.4 Inkomstenbelasting 2001 / IB geldt het volgende:
1. Onder het begrip ouder valt ook een stiefouder; dat betekent dat art. 5.4 IB mede van toepassing is als de overledene één of meer stiefkinderen nalaat en een echtgenoot die de ouder van die kinderen is.
2. Onder het begrip kind (dat niet letterlijk voorkomt in de tekst van art 5.4 IB) valt ook een kind van de ongehuwde partner in de zin van de bepalingen betreffende de erfbelasting. Dat betekent dat art 5.4 IB mede van toepassing is als de overledene een ongehuwde partner in de zin van de bepalingen betreffende de erfbelasting is en één of meer kinderen van de andere partner nalaat (zogenoemde 'quasi-stiefkinderen', dat wil zeggen kinderen die geen  eigen kinderen zijn van de overledene maar kinderen van diens partner).
3. In 5.4 IB is een stiefouder gelijkgesteld aan een ouder, in tegenstelling tot de SW .
Het gaat om niet opeisbare geldvorderingen op de partner van een overleden ouder die voortvloeien uit de (partiële) verdeling van de nalatenschap van die ouder, uit een door de partner schuldig gebleven vergoeding voor een legaat tegen inbreng, niet opeisbare geldvorderingen die anderszins voortvloeien uit een uiterste wilsbeschikking van die ouder, of in verband met een niet opeisbare legitieme portie. Tevens worden gedefiscaliseerd goederen waarop een vruchtgebruik rust ten behoeve van de partner op grond van een testament, de uitoefening van een bloot-eigendomswilsrecht of andere wettelijke rechten (4:19, 21, 29 en 30 BW).

Bedrijfsopvolgingsregeling (BOR)
Bij ondernemingen gelden de volgende vrijstellingen en uitstelregeling voor de schenk- en erfbelasting
1. Het verschil tussen liquidatie-waarde en waarde going-concern is voor 100% vrijgesteld
2. De verkrijging van een objectieve onderneming met een waarde tot € 1.205.871 is eveneens voor 100% vrijgesteld
3. De waarde boven laatstgemeld bedrag is voor 83% vrijgesteld
4. Voor de schenk- of erfbelasting belasting die daarna eventueel nog is verschuldigd kan 10 jaar uitstel van betaling worden verkregen

​Disclaimer: Hoewel de uiterste zorg is besteed aan de inhoud van dit bericht, aanvaardt Van Dijk De Jongh Notarissen geen aansprakelijkheid voor onvolledigheid of onjuistheid en/of voor de gevolgen daarvan.